Auteur: Arjen Schreuder
Gepubliceerd op 5 november 2024 in NRC
Kwetsbare kinderen Er liggen plannen klaar om het systeem van de jeugdbescherming anders in te richten. Met intensievere samenwerking en aantoonbaar minder kinderen die uit huis worden geplaatst. „Je zou je als overheid kapot moeten schamen.”
Kwetsbare kinderen worden in Nederland „onvoldoende beschermd”, bleek drie jaar geleden uit een rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Inmiddels is de situatie niet veel beter. Nog altijd „krijgt niet elk kind dat ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd tijdig passende bescherming en hulp”, signaleert de inspectie dezer dagen.
Schadelijk is vooral hoe traag gezinnen in onveiligheid worden geholpen. Zo moet een kind gemiddeld 47 dagen wachten op een vaste jeugdbeschermer (die hulp regelt voor kinderen), terwijl dat wettelijk maximaal vijf dagen mag duren. Ook de communicatie laat vaak te wensen over. Een voorbeeld: een moeder en haar tienjarige dochter krijgen al langere tijd hulpverlening, er was ook een gezinsvoogd. Vervolgens is het meisje uit huis geplaatst. „Moeder wist van niks”, aldus de inspectie. Moeder hoorde toen ze haar dochter van school haalde „dat zij al was opgehaald door iemand anders”. Sindsdien woont de dochter op 160 kilometer van haar moeder en zusjes.
Snotneus
Het systeem van kinder- en jeugdbescherming, wordt regelmatig gezegd, is failliet. Incidenten, zoals de dood van een veertienjarig meisje vier jaar geleden in Amsterdam en, dit jaar, de mishandeling van een pleegmeisje in Vlaardingen, dragen bij aan dat beeld. Plannen liggen klaar om het systeem anders in te richten. Deze gaan voorlopig door, hebben de betrokken bewindspersonen, staatssecretaris Teun Struycken (Rechtsbescherming, NSC) en staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd, VVD) dinsdag besloten. Het huidige stelsel „schiet tekort”, schrijven ze in een Kamerbrief. Vooruitlopend op een nieuwe, slagvaardiger werkwijze werken sinds twee jaar instellingen in elf regio’s samen in ‘proeftuinen’ van een programma van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
In deze proeftuinen hanteren instanties voor jeugdbescherming, Veilig Thuis en ook, deels, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) samen een eenvoudige, ‘integrale’ werkwijze. Die instanties gaan volgens de beide bewindslieden op in een nieuwe organisatie. „In de plaats van bestaande organisaties”, schrijven ze. De opzet moet voorkomen dat ouders steeds opnieuw hun verhaal moeten doen tegen nieuwe hulpverleners, waardoor veel tijd verloren gaat.
De nieuwe werkwijze is bovendien niet meer alleen gericht op het belang van het kind, maar op dat van het hele gezin. Zo kan het systeem uit het slop worden getrokken, stelt directeur David Lamas van dit ‘Toekomstscenario’, een programma binnen het ministerie van Justitie en Veiligheid. Want, zegt hij: „Ik onderschrijf dat het systeem failliet is.”
Volgens Lamas en de medewerkers in de proeftuinen hebben problematische huishoudens dikwijls geen bescherming nodig, maar hulp. Lamas: „Er is van alles aan de hand in die gezinnen. Er wordt heus niet gebeld omdat iemand met een snotneus loopt. Er zijn zorgen. De vraag is vervolgens wat je als professional een veilige of een onveilige situatie vindt. Als je met deze mensen in gesprek gaat zonder meteen te zwaaien met eventuele dwangmaatregelen, dan zien we een enorme samenloop tussen inkomensproblematiek en huisvesting en vaak ook nog eens ggz-problematiek bij een van de ouders. Ga je dan inzetten op het gedrag of op die factoren die dat gedrag veroorzaken? Dus: ga je beschermen of ga je helpen?”
Uithuisplaatsing
Waar in de praktijk bij een melding van huiselijk geweld het gezin steeds opnieuw aan hulpverleners met verschillende bevoegdheden zijn verhaal moet doen, wordt in de nieuwe werkwijze een kind toegewezen aan een vast duo. Dat bestaat uit een hulpverlener van een lokaal, gemeentelijk team en een veiligheidsmedewerker uit een regionaal team van de samenwerkende instanties, die beoordeelt of en welke maatregelen nodig zijn om een kind te beschermen, bijvoorbeeld door het onder toezicht of uit huis te plaatsen.
En wat blijkt? In slechts 8,6 procent van de 1.268 huishoudens die in de elf proeftuinen werden behandeld, zo melden de staatssecretarissen in hun brief, heeft die behandeling geresulteerd in een maatregel om een kind te beschermen. Andere meldingen worden afgewikkeld met andere vormen van hulpverlening. Lamas: „Veel professionals zeggen dat ze in de reguliere praktijk vermoedelijk een beschermingsmaatregel hadden aangevraagd en ook gekregen. Nu beoordelen ze anders wat veilig en onveilig is. Als blijkt dat wij het aantal maatregelen kunnen reduceren, betekent dit dat heel veel gezinnen helemaal niet in de keten van bescherming thuishoren. Daar kan ik boos om worden, want die beschermingsmaatregelen zijn zeer ingrijpend. Je zou je als overheid kapot moeten schamen.”
Anderzijds is volgens Lamas „sneller en daadkrachtig” ingrijpen gewenst in gevallen van echte misstanden. „Door geen scherpe keuzes te maken, doen wij dat niet goed en doen we de slachtoffers geen recht.”
Kabinet
Toch zijn er ook bezwaren tegen de nieuwe werkwijze. De RvdK zegt weliswaar „volop mee te doen” in de proeftuinen, maar stelt ook dat de nieuwe werkwijze „geen antwoord” geeft op de dringendste kwestie: het gebrek aan passende hulp voor kinderen uit ‘problematische’ gezinnen. „We doen alles om ervoor te zorgen dat een kind thuis kan blijven wonen, met de juiste hulp. Helaas loopt het in de praktijk vaak anders”, schreef de RvdK in een brief samen met andere organisaties ruim twee jaar geleden aan het kabinet. „Thuis blijven wonen is geen optie zonder voldoende passende hulp. En uithuisplaatsing is ook geen optie als er geen passende hulp is die bijdraagt aan de veilige terugkeer van het kind. Het gebrek aan passende hulp maakt het ons te vaak onmogelijk om ons werk goed te doen.”
‘Het is belangrijk dat iemand met een frisse blik naar het gezin kijkt als een maatregel van kinderbescherming wordt overwogen’
De RvdK dringt aan op aanvullende analyse van de veronderstelde daling van het aantal beschermingsmaatregelen. „Het gaat om relatief kleine aantallen”, meldt een woordvoerder van de Raad, aangezien het in de experimenten gaat om ruim twaalfhonderd gezinnen, terwijl de RvdK „ruim twaalfduizend beschermingsonderzoeken per jaar” uitvoert.
Andere kanttekeningen bij de nieuwe werkwijze kwamen, eerder dit jaar, van een Adviescommissie rechtsbescherming en rechtsstatelijkheid in het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Die benadrukt onder meer het belang van een onafhankelijk oordeel over een gezin, door de RvdK, náást dat van de regionale veiligheidsteams. Want is het gewenst dat deze teams niet alleen een gezin bijstaan, hulp verlenen, maar óók een onafhankelijk advies uitbrengen aan de kinderrechter over een eventuele uithuisplaatsing? Deze commissie Van Dooijeweert vindt van niet. Het wegvallen van een onafhankelijk oordeel kan de onafhankelijkheid van de jeugdbeschermers schaden en bij ouders „de schijn van partijdigheid” wekken.
Ook de „zorgvuldigheid” zou eronder kunnen lijden: „Het is belangrijk dat iemand met een frisse blik naar het gezin kijkt als een maatregel van kinderbescherming wordt overwogen.” Een pleidooi, derhalve, om wel samen te werken, maar daarnaast de RvdK een aparte stem te geven. Bovendien, meent de commissie, kan verdere regionale samenwerking de uniformiteit van de beoordelingen schaden; het zou verschil kunnen maken in welk deel van het land je woont. Niettemin zal „een aantal nader te bepalen taken” van de RvdK opgaan in de nieuwe ‘regionale veiligheidsteams’ van de huidige experimenten, zo hebben de twee staatssecretarissen dinsdag laten weten.
Schulden
De RvdK oogst regelmatig kritiek; zijn oordelen en adviezen aan de kinderrechter worden weleens in twijfel getrokken. Zo oordeelde de RvdK dat het Vlaardingse meisje dat werd mishandeld het „fijn” had bij haar pleegouders, dat haar gedrag zich bij hen goed had ontwikkeld, dat ook de schoolse ontwikkeling „zeer positief” was verlopen en dat, ten slotte, de pleegouders „liefdevol en zorgzaam” voor haar waren.
Daarnaast, stelt onder anderen Lamas, zijn de onderzoekers van de RvdK zo bevreesd geworden voor incidenten die in de media vaak breed worden uitgemeten, dat men „defensief” opereert en veel vaker grijpt naar een zwaarder middel dan wenselijk. Lamas: „Veel professionals laten risicomijdend gedrag zien, met als gevolg dat we in Nederland heel veel gezinnen en huishoudens onder toezicht hebben gesteld. Daar moeten we een maatschappelijke discussie over voeren.”
Hij geeft een „mooi voorbeeld”: een moeder met drie kinderen heeft een niet te saneren schuld van 16.000 euro, als gevolg waarvan zij haar huis zal worden uitgezet. „Met als gevolg dat ook haar drie kinderen uit huis worden gezet.” De uithuisplaatsing zou veel meer hebben gekost. „Terwijl met het saneren van die schuld de kinderen bij hun moeder zouden kunnen blijven.”
Lamas zucht. „Is dat vervolgens dan een ideaal gezin? Nee. Dat gezin heeft stut en steun nodig. Maar het geeft wel aan dat je beter zij aan zij met een moeder kunt staan en vragen wat nodig is, dan alleen te kijken naar wat veilig is.”